Stichting
’t Manneke uit de Mane is allereerst een West-Vlaamse volksalmanak voor Vlaanderen die in 1880 in Wijtschate in het leven geroepen werd bij onderpastoor Alfons Van Hee. De eerste almanak editie was die van het jaar 1881. Aan de wieg stonden Alfons Van Hee, Amaat Vyncke, Alfons Depla, Hendrik Persyn en de gebroeders Karel en August Blancke.
Priesters Amaat Vyncke uit Zedelgem (oud-zoeaaf, kapelaan in Dudzele, later missionaris) en Karel Blancke (kapelaan in Ruddervoorde) zijn lid van De Swighenden Eede. De andere stichters zijn gastheer Alfons Van Hee en drie hoogstudenten: August Blancke, Alfons Depla en Hendrik Persyn. De stichters zijn dus drie jonge priesters (dertigers) en drie hoogstudenten.
De Swighenden Eede was een geheim genootschap van West-Vlaamse flaminganten, waarvan Hugo Verriest de bezieler en centrale figuur was. Het ontstond – vermoedelijk in 1880 – als reactie op de onderdrukking van de Blauwvoeterij en spiegelde zich voor zijn organisatie en werkmethodes enigszins aan deze van de vrijmetselarij. Ze omgaven zich met een sfeer van romantische geheimzinnigheid. Zo noemden de leden zich soms de Ridders van de Groene Tente omdat ze ’s zomers bijeenkwamen onder de bomen.
Voordien was Alfons Van Hee leraar aan het Klein Seminarie in Roeselare. Allicht werd hij er in 1876 wegens zijn Vlaamsgezindheid wegbenoemd naar de Westhoek.
Al pijpesmorend en klappend van ’t een en ’t ander besloten de zes om – in navolging van de studentenalmanak De Tassche – een in Leuven uitgegeven volksalmanakje – ook een almanak uit te geven, maar voor een breed publiek.
De naam ’t Manneke uit de Mane
‘De naam zou bedacht zijn door priester Karel Blancke: ’t Manneke uit de Mane naar een in die tijd bekend volksverhaal. Dit verhaal verscheen in februari 1867 in Rond den Heerd zo:
’t Sneeuwde fel: ’t land lag als onder een doodlaken en de boomen boogen grondewaards van hunnen witten last; alles was stilte en de velden bleeven eenzaam. Een man van middelbaren ouderdom trok moeilijk voort op den weg die naar den bosch leidde; eene dikke koorde hong over zijne schouder, want hij was erop uit om hout te rapen: dit was verboden. “Maar”, zegde de vent, “nood dwingt!” In den bosch gekomen zocht hij overal rond maar en vond niets dat hem kon dienen. “Dat ‘k eens wat takken aftrok; ’t zal wel gaan, want ’t hout is drooge. De boschwachter en zal ’t niet gewaar worden, en dan nog, als ik weg ben, dat hij maar en zoeke!” Zoo gezeid zoo gedaan. Hij werpt zijn koorde over eenen dikken tak en gaat aan het trekken. Krak! De branke komt naar beneden en in haren val sleurt zij klenere takken meê. “Ik heb er wel voor een dag of viere!” dacht de dief en hij raapte zijn hout bijeen, bond het in eenen bondel, en hop, hij lag op zijnen rugge. ’t Is redelijk zwaar, dacht hij, doch ik ben algauw t’huis, ’t is juist manesching, ‘k zal goed mijnen weg vinden, heilige deugd wat zal me dat een vier zijn! ‘k En zal niet weinig met den boschwachter kunnen lachen, als ik rond mijnen heerd zitte.
Maar eensklaps trekt iemand aan zijnen bondel en eene welgekenden stemme doet hem bijna de koorts krijgen van schrik.
“Sta, vriend! Ge loopt zo zeere; zoudt ge mij niet kunnen zeggen waar je dit hout vandaan gehaald hebt?”
“Wel mijnheer, ‘k heb het gevonden.”
“Zoo, gevonden! Dat is moeilijk om te gelooven! Een bondel hout die er drie weerd is, op eene baan vinden! Gij hebt het gestolen!”
“Ik, gestolen… maar…”
“Genoeg, genoeg, gij gaat met mij meê naar ’t kasteel.”
“Ik zeg dat ik het niet gestolen en heb en zoo ‘t geen waar en is, zoo mag ik recht in ’t maantje vliegen… daar!”
De boschwachter ging antwoorden, maar ô wonder! Hij bemerkt de vent zijn voeten van de grond los gaan en dat hij langzaam optrekt, tusschen hemel en aarde. De takken der boomen laten eene openinge en de houtdief wipt erdoor, al hooger en hooger varend. En wat gebeurt er! Hij vliegt in de mane en hij blijft daar steken. Hij had het gewenscht en het was hem geworden! En hij zit er nog, kijkt liever!
In andere versies is de houtsprokkelaar ’s zondags op pad en werken op zondag kon toen natuurlijk niet.
De almanak
Alfons Van Hee (Lo 1846-Moere 1903), bekend om zijn geestige pen, werd als eerste hoofdopsteller aangesteld. Ferdinand Rodenbach, broer van Albrecht, tekende een figuurtje van ’t Manneke voor de titelplaat.
In 1886 werden de eigendomsrechten overgenomen door De Swighenden Eede (zie hoger). De almanak werd van 1881 tot 1884 gedrukt door Modest Delplace en daarna door Adolf Van Mullem, allebei in Brugge. In 1889 verscheen er geen almanak. Na het overlijden van Alfons Van Hee bleef de almanak verschijnen tot aan WO I. Tijdens de oorlog verscheen ’t Manneke niet en na de oorlog verdween de uitgave wegens gebrek aan medewerkers.
In 1923 herrees ’t Manneke uit zijn asse onder impuls van Roeselarenaar Achiel Denys (1878-1933) hierbij gesteund door Edward Vermeulen (schrijver Warden Oom), oud-leerling van Hugo Verriest. Na 1930 volgde opnieuw een lange onderbreking.
Het duurde tot 1963 vooraleer Willem Denys (zoon van Achiel en bekend van zijn Peegie-romans) en Karel de Lille uit Ieper (kleinzoon van Victor, de uitgever van ’t Getrouwe Maldeghem) het initiatief namen om de almanak opnieuw uit te geven in de stijl en traditie van de vroegere uitgave. De eerste nieuwe almanak was die van 1964. Na Willem Denys (1911-1983) werd Roeselarenaar Antoon Deweerdt (1927-2011) in 1977 hoofdredacteur. Hij werd in 2012 opgevolgd door Noël Maes, voormalig hoofdredacteur van Krant van West-Vlaanderen, die de redactie op zich nam tot en met de editie 2019. In datzelfde jaar 2019 was het Wilfried Devoldere die de taak van hoofdredacteur op zich nam en meteen de editie 2020 voor zijn rekening nam. Datzelfde jaar werd ook een redactiecomité in het leven geroepen.
De jaargang 2022 van ’t Manneke uit de Mane is de 100ste.
De ridderorde
Ook in de traditie van ‘De Swighenden Eede’ ontstond in 1964 het idee om de Ridderorde van ’t Manneke uit de Mane in het leven te roepen. Sinds 1965 worden jaarlijks enkele verdienstelijke West-Vlamingen in de orde opgenomen. Dit gebeurde voor het eerst in 1965. Aanvankelijk vond de jaarlijkse ridderzitting plaats in Lo. Door het groeiend succes moest men uitwijken naar Diksmuide. Daar heeft ’t Manneke de 2de zondag van oktober zijn vaste stek gevonden voor de herfstzitting en kreeg er op de Grote Markt in 1978 zelfs zijn standbeeld. Er kwam een lentezitting bij, afwisselend in een of andere West-Vlaamse gemeente. De lijst van de opgenomen ridders telt intussen meer dan 300 namen. Vanaf 2002 zijn er ook ‘jonkvrouwen’ bij gekomen. Er zijn ongeveer 165 ridders en jonkvrouwen in leven.